‘Wie zijn we eigenlijk? Wat doen we hier? Waar stevenen we op af?’ Met deze megavragen opent Mystiek voor goddelozen. Niet voor niets, want nu de religies geen houvast meer bieden, de wetenschap iedere levensvraag uit de weg gaat en de technologie diep onze biologie binnendringt, ligt het speelveld open. Als nooit tevoren worden we daardoor uitgedaagd om op grond van onze eigen ervaring ons leven te doorgronden en vorm te geven. Mystiek voor goddelozen ontvouwt even behoedzaam als gepassioneerd de mystieke grond van die eigen ervaring en laat zien dat subjectiviteit, liefde en vrijheid de weg wijzen naar aardse wijsheid en kosmische koestering.
Het onbereikbare even aantikken
Cor Gout
Entropie
In mijn boek Mystiek voor goddelozen probeer ik de fundamenten van onze werkelijkheid bloot te leggen. Daarbij maak ik gebruik van twee belangrijke begrippen, entropie en tijdvertaging, en werk ik toe naar een ‘mystìek-zíjn’ voor goddelozen, dat wil zeggen voor mensen zoals wij, die leven in het postreligieuze tijdvak.
Mijn uitleg van het begrip ‘entropie’ is natuurkundig van aard en vangt aan bij de oerknal. Net voor of tijdens die big bang waren ruimte, tijd en materie niets anders dan energie. Er was geen hier of daar, geen vroeger of later, en ook geen materialiteit. Het enige wat er was, was mogelijkheid, potentie, of, met een ander woord, eeuwigheid.
In die eerste fractie van een fractie van een seconde dat de oer-gebeurtenis plaatsvond, is zeer strak geordende energie als een razende vervallen tot en uitgesmeerd over een enorme hoeveelheid ruimtetijd. Met dat begrip sluit ik aan op de door Einstein theoretisch onderbouwde verstrengeling van ruimte en tijd die leidt tot ons vierdimensionale universum. De theorie wil dat zo’n achtenzestig procent van de energie van het totale heelal uiteindelijk is gaan zitten in de ruimtetijd die dat heelal open en gaande houdt. Waarmee dus gezegd is dat ruimtetijd op de een of andere manier energie is, energie met een zeer hoge, zeg maar maximale entropie.
Hoe meer energie een systeem in zich opgenomen heeft, hoe groter zijn ordening en ook hoe groter zijn potentie. Een geordend systeem heeft zogezegd meer mogelijkheden, oftewel een hoger energieniveau, dan een ongeordend systeem. Of, nog anders gezegd: de hoeveelheid energie die in het geordend systeem verzameld is, is tot meer in staat dan dezelfde hoeveelheid energie die in een ongeordend systeem verzameld is. Die hogere ordening hebben ze in de fysica een naam gegeven: lage entropie.
Het is een alledaagse ervaring dat als je niet goed voor die hogere ordening zorgt, die ordening de neiging heeft om te vervallen in een lagere ordening, in wanorde. De entropie neemt dan toe. Als jij een vers gezet kopje koffie op de plavuizen laat vallen, verandert een behoorlijk goed geordend systeem in een veel minder goed geordend systeem.
Als we die neiging van een systeem om de entropie te laten toenemen tegen willen gaan, moeten we iets doen. Het kopje goed vasthouden, bijvoorbeeld, oftewel voorzichtig zijn en precies zoveel energie toevoegen aan het systeem dat de orde niet verloren gaat.
De intensiteit van ons bestaan wordt bepaald door de hoeveelheid energie of ruimtetijd die de stelsels om ons heen – en ook wijzelf – geordend weten te houden. Die hoeveelheid geeft feitelijk vorm aan het ruimtetijdpark en waarin wij de ene route of de andere kunnen kiezen. Door energie van buiten te importeren kunnen we die hoeveelheid ingedikte ruimtetijd, en daarmee dus onze mogelijkheden, op peil houden of zelfs vergroten.
Tijdvertraging
Ons zijn is nooit totaal, we zijn altijd in wording en aan verandering onderhevig. Die verandering kan verval met zich meebrengen, maar ook groei. Ieder organisme probeert de verandering waaraan het bloot staat zodanig voor zich te laten werken dat het, terwijl het verandert, toch min of meer gelijk blijft. Dat is wat het betekent om een organisme te zijn. De orde die een organisme in zichzelf en zijn omgeving aanbrengt, is er zo op gericht om de entropische neiging waaraan het bloot staat af te remmen. Deze activiteit, dit vertragen van het verval, noem ik ‘tijdvertraging’.
Die tijdvertraging vindt op verschillende niveaus plaats. Allereerst zijn er de materiële constellaties zoals melkwegstelsels en ons zonnestelsel. Die vertragen letterlijk tijd ten opzichte van de rudimentaire tijd. Binnen dat veld van vertraagde en gestabiliseerde tijd kunnen dan weer geavanceerdere pogingen plaatsvinden om tijd te vertragen. Onze organische natuur is daar het beste voorbeeld van. Die weet heel veel energie op te nemen en vast te houden en rond te laten gaan, waardoor er binnen dat organische systeem van alles mogelijk is en kan ontstaan. Daardoor gebeurt er op die kleine planeet van ons ineens heel veel. ‘Tijdvertraging door tijdverdichting’ noem ik dat. Die organische natuur maakt ook ons mensen mogelijk: een heel bijzonder organisme dat gedurende zijn leven weet heeft van zichzelf. Dat lukt hem door bovenop de biologische tijdvertraging een volgend consoliderend systeem van tijdvertraging te ontwikkelen. Ik noem dat de semantische constellatie. Daar valt alles onder wat betekenis draagt of via betekenisgeving werkt. We hebben het dan over taal en cultuur en dus ook over zoiets als waarden en normen en ethiek.
Subjectiviteit
In Mystiek voor goddelozen probeer ik te laten zien hoe onze wereld is opgebouwd uit dit stelsel van tijdvertragers. Daardoor kan ik de wonderlijke tegenstelling die er in de loop der tijd is ontstaan tussen filosofie en natuurkunde overbruggen zonder in het gebruikelijke reductionisme van de wetenschappen te vervallen. Via het begrip ‘tijdvertraging’ kan de wereld van taal, cultuur en betekenissen heel goed samen worden gedacht met die van de materie, de natuur en ook met die van de technologie.
Op al die niveaus wordt er een poging gedaan om energie te ordenen of geordend te houden en dus om de entropie te verlagen of gelijk te houden. Een belangrijke motor achter deze poging op het niveau van de biologie is de subjectiviteit. Doordat een organisme zich van zichzelf uit wil handhaven – dat wat Spinoza ‘de conatus’ noemt – zoekt het naar voedsel, naar medestanders, en versterkt het zich in het geval van de mens op een gegeven moment ook met taal en cultuur. Door de taal en cultuur en het daaraan gekoppelde denken kunnen we heel veel mogelijkheden opslaan en is het ons ook gegeven om niet meer direct op alles te reageren. We worden minder instinctief, waardoor er een soort gebufferde werkelijkheid ontstaat. Daardoor kunnen we twijfelen, onszelf doelen stellen en plannen maken om die doelen te bereiken. Maar de motor achter dit alles is de drang om onszelf te handhaven, de subjectiviteit. Heel belangrijk is het echter om in te zien dat die zelfhandhaving zwaar leunt op allerlei systemen die wij als mensen en als natuurlijke wezens gemeenschappelijk hebben: natuur, cultuur, taal. Dat gemeenschappelijke is voor ons zó belangrijk, dat het diep in onze subjectiviteit is verankerd. Ik noem het daarom ook wel het protogemeenschappelijke. Vanwege die verankering van dit protogemeenschappelijke in onszelf hebben wij altijd al zicht op de ander gehad en voelen wij ons ook altijd al met anderen verbonden. Die verbondenheid is de basis van onze moraal en wil en verklaart dat wij voor de ander kunnen willen wat wij ook voor onszelf willen. Dat geldt ook voor zoiets als vrijheid. Wij kunnen zelf niet echt vrij zijn als de anderen om ons heen niet ook vrij zijn. Precies om die reden is ware vrijheid zo moeilijk te organiseren.
Het is heel vervelend wanneer mensen niet willen zien dat wij alleen mens kunnen zijn dankzij onze inbedding in het protogemeenschappelijke. Het rabiate kapitalisme bijvoorbeeld, waarin het individu zich manifesteert als degene om wie alles draait, sluit zich zo af voor wat er werkelijk aan de hand is.
De paradox van de vrijheid
Ergens in het boek schrijf ik dat de ware gemeenschap onbereikbaar is. Daarmee refereer ik aan Blanchot en zijn boek La communauté inavouable (1983). Ook in mijn vorige boek, Denken op de plaats rust (2012), heb ik met dat begrip ‘gemeenschap’ zitten stoeien.
Er bestaat, ook bij mij, een verlangen naar gemeenschappelijkheid, naar gemeenschap. Tegelijkertijd bekruipt me een soort angst voor een symbiotische gemeenschap, waarbij het gehele individu opgaat in de massa (denk aan Elias Canetti’s Masse und Macht van 1980) en uit de eigen afgezonderdheid treedt (voetbalhooligans, rellende demonstranten). Om dat te voorkomen maak ik me sterk voor een gemeenschap zonder gemeenschap, voor een gemeenschap die met eenzaamheid vervlochten is. Hier komt het woord ‘protogemeenschappelijkheid’ uit voort. Dat woord verwijst naar iets wat voor de reële gemeenschap ligt en waar de reële gemeenschap in geworteld is.
Vrijheid realiseert altijd iets van de dromen en verwachtingen die in de protogemeenschappelijkheid liggen opgeslagen. Vrijheid maakt daardoor heel veel mogelijk, maar kent vanwege de structuur bij gratie waarvan ze kan bestaan, noodzakelijkerwijs ook beperkingen. Het verzet tegen of het verbod op bijvoorbeeld de boerkini is daarvan een voorbeeld. Zodra vrijheid zich ontwikkeld heeft, onthult ze zich als een voorschrift. Dat is de paradox van de vrijheid. Wat buiten je culturele verworvenheden of gewoontes valt, wordt niet geaccepteerd. In die zin is totale vrijheid dus onbereikbaar.
Eigenlijk komt dat doordat vrijheid een resultaat is van organisatie. Vrijheid is altijd georganiseerde vrijheid. Zonder maatschappelijke instituties en goede samenwerking vervluchtigen onze vrijheden al heel snel. Hoe beter allerlei zaken op elkaar afgestemd zijn, hoe meer vrijheid er bestaat. Maar per definitie zitten daar grenzen aan. Als ergens bijvoorbeeld anarchie ontstaat, is er een snelle toename van entropie. De heersende orde en de door die orde georganiseerde vrijheden worden daar heel snel het slachtoffer van. Waar even totale vrijheid lijkt te bestaan, heerst dan al snel het recht van de sterkste. Vrijheid bestaat dus bij gratie van het afremmen van de toename van entropie en is daarmee een teken van succesvolle tijdvertraging.
De onbevattelijke omvatting door de taal
In zijn boek The Singing Neanderthals. The Origins of Music, Language, Sound and Body (2006) laat Stephen Mithen zien dat muziek, gebaren en dans een emotioneel vlechtwerk vormen. Naar mijn idee staat dat vlechtwerk aan de basis van een betekenisvolle, gemeenschappelijke werkelijkheid die samen met ruimte en tijd de geïntegreerde openheid vormen waarin wij bestaan. Muziek en taal – en dus gemeenschappelijkheid en betekenisvolheid – zijn in onze hersenen sterk verwant. Het één ontwikkelt zich niet zonder het andere.
Mithen laat zien dat de mens aan het begin van zijn leven heel muzikaal is en over een absoluut gehoor beschikt. Dat verliest hij op het moment dat hij zijn taalvermogen verder ontwikkelt. Slechts zeer weinigen is het gegeven die oorspronkelijke muzikaliteit te behouden. Het is interessant te constateren dat waar de taal preciezer en betekenisvoller wordt en steeds meer als informatieoverdracht gaat werken, de muziek zich blijft richten op het gemeenschappelijke. Daarom is muziek zo’n enorm bindende factor. Muziek bevindt zich altijd tussen mensen.
De openheid die taal en muziek creëren is onbegrensd en wordt ervaren als onzegbaar en ondoorgrondelijk, ja zelfs als mystiek. Maar het onzegbare of ondoorgrondelijke noopt ons ook steeds om verder te spreken. Het wil worden uitgedrukt. Die intentie vormt de motor van de taal. Daar komt bij dat taal nooit alleen ‘van mij’ is. Zij is ook van de anderen, van de ‘huidigen’, de ‘geweesten’ en de ‘toekomstigen’. Al die mensen samen houden datgene wat de taal opent tot in al zijn duistere nissen geopend. En die openheid zelf provoceert al die sprekers om door te spreken en om telkens weer taal te produceren.
Het komt erop neer dat ruimte en tijd het eerste opene voor ons uitspreiden. Taal legt daar een openheid bovenop. Daardoor wordt het opene als het ware driedimensionaal en kunnen we veel meer zien. Maar dit opene dat door ruimte, tijd en taal wordt uitgespreid, wordt zoals we net zagen door de taal telkens niet benoemd. Dit opene is daarom het onbereikbare. Het is de onbevattelijke omvatting die ons omvat.
Het dak van de kathedraal
De mens heeft het organische stelsel dat hij zelf is uitgebreid en aangevuld met allerlei applicaties: mythes, verhalen, voorwerpen, instrumenten, talen, maatschappijen, instituties, het internet en nog veel meer. Door die applicaties kan hij veel meer tijd om zich heen organiseren dan hij zou kunnen als hij als organisme enkel en alleen op zichzelf was aangewezen. Die applicaties stellen hem, kortom, in staat om meer toekomst en verleden geactualiseerd te houden en daardoor over een intenser heden te beschikken. Ruimte, tijd, muziek en taal staan zo als het ware als een kathedraal om ons heen. Die kathedraal stelt ons in staat om te zijn.
Om de openheid die de kathedraal genereert en in stand houdt te zien en te ervaren, is het naar mijn idee belangrijk om het dak van die kathedraal open te houden. Religies en allerhande ideologieën ondernemen steeds pogingen om dat dak te sluiten. Dat doen ze door een mooi en afgerond verhaal over de werkelijkheid te presenteren, inclusief allerhande morele voorschriften die door het sluiten van het dak van bovenaf kunnen worden opgelegd. Inmiddels leven we gelukkig in postreligieuze tijden. We zijn goddeloos geworden. Als je dat gegeven serieus neemt, betekent dit dat geen enkel verhaal over onszelf en de werkelijkheid bij voorbaat onze positie vastlegt. Dat heeft als enorm voordeel dat we verschillende rollen kunnen aannemen, waardoor er een pluriforme en tolerante en dus vrijere samenleving ontstaat. Daarin is veel meer mogelijk dan in een door religie of ideologie ingekaderde samenleving. Om die reden pleit ik in mijn boek de hele tijd voor het openhouden van het dak van de kathedraal die ons omgeeft.
Daarbij vind ik de traditionele mystici aan mijn zijde. Die probeerden ook om het mysterie zuiver te houden door het opene niet af te dekken met een dogma of godheid. Vandaar dat zij vaak met die godheid stoeiden en ter discussie stelden wat die godheid nu eigenlijk was en inhield. Dat leidde tot de negatieve theologie. God werd alleen benaderbaar door elke positiviteit die aan hem kon worden toegeschreven te ontkennen. In die zin kun je zeggen dat deze mystici probeerden de diepste laag van de religie omhoog te halen door het dak van de kathedraal open te houden. Dat deden ze niettemin vaak toch nog binnen een christelijk religieus kader.
Om me nog meer van dat kader los te maken, heb ik de gedachte van de ‘mytheloze mythe’ ontwikkeld. We hebben allemaal verhalen nodig om zicht te krijgen op onszelf en de wereld waarin we leven. Door die verhalen kunnen we onze persoonlijke ervaringen verbinden met de geschiedenis. Maar telkens moeten we ook beseffen dat zo’n verhaal niet het laatste woord mag hebben, dat het datgene wat het opent niet mag vullen en afsluiten. Daarom moet de kern van zo’n verhaal, van zo’n mythe, mytheloos blijven. Die kern blijft ongezegd, onbereikbaar. Om die reden is het zo van belang dat er ruimte wordt gegeven aan het zwijgen. In dat zwijgen wordt het mystieke en het protogemeenschappelijke ervaren. Dat zwijgen, dat mytheloze, houdt het opene van de openheid die door de taal voor iedereen geopend en ervaarbaar wordt, in stand.
De transcendance
Ik kan dit nog wat helderder maken met behulp van de oude Hegel en zijn idee van de negatie. Op het moment dat je ‘iets’, bijvoorbeeld dat vuur of die microfoon, probeert weer te geven in een woord, wordt dat ‘iets’ opgenomen in dat woord en gecategoriseerd en daarmee veralgemeniseerd. Dat wordt als een verlies ervaren. Dichters proberen dat verlies goed te maken door de onmiddellijkheid van zo’n object weer voelbaar te maken, bijvoorbeeld door er een nauwkeurige of schilderachtige beschrijving van te geven. Maar dat doet de dichter dan toch weer met betekenis. Ook de dichter kan het verschil tussen ding en woord, tussen betekende en betekenis, niet opheffen. Precies omdat dat niet lukt, voelen we ons genoodzaakt om steeds nieuwe pogingen te ondernemen. Je kunt ook zeggen dat het mysterie van de onmiddellijkheid zich niet uit laat putten.
Het woord, de betekenaar, leidt tot een differentie met het betekende. Het verschilt ervan en daardoor kan het woord het ding in een geheel nieuwe context plaatsen. Precies daardoor wordt het ding beheersbaar en kan het onderdeel worden van communicatie. Dat schept vele mogelijkheden. Als er ergens brand is en ik bijvoorbeeld ‘vuur’ roep, zijn anderen er waarschijnlijk als de kippen bij om de brandweer te bellen, zodat het zaakje geblust kan worden.
Maar er is ook nog een belangrijke andere kant aan deze zaak. Als je ‘vuur’ zegt, suggereer je ook dat er zoiets als ‘vuur’ in het algemeen bestaat, zoiets als het idee ‘vuur’. Dat betekent dat de woorden niet alleen het onmiddellijke negeren, zoals bij Hegel, maar dat ze ook het transcendente suggereren. We geloven allang niet meer dat het transcendente werkelijk bestaat. Maar met het suggereren van dat transcendente geeft de taal voer aan het opene en onbereikbare dat ze openlegt. Dit suggereren van het transcendente noem ik, als variatie op de différance van Derrida, de transcendance.
De scheiding van het schone, het goede en het ware
Wat religie doet – het dak van de kathedraal sluiten – is altijd zeer succesvol geweest. Het biedt namelijk veel houvast. Daarnaast stelt het de leiders van de kerk in staat om daar macht aan te ontlenen en die te legitimeren met een beroep op een hoogste waarheid. In Denken op de plaats rust heb ik aangetoond dat met name de monotheïstische religies deze klassieke drieslag van ‘het schone, het ware en het goede’ over elkaar heen proberen te schuiven om macht uit te oefenen. Wanneer de kerk bijvoorbeeld oproept tot het goede, doet ze daarbij een beroep op het ware. Een slimme zet, die lange tijd veel stabiliteit heeft gebracht. Maar in onze tijd zou het heel prettig zijn wanneer die drie wel los van elkaar blijven. Een open en vrije samenleving kan alleen bestaan als het goede losstaat van het schone en het goddelijke en niet wordt ontleend aan een of andere hoogste waarheid.
Extremistische of fundamentalistische stromingen schuiven het ware, het goede en het schone of goddelijke altijd over elkaar heen. Als dat gebeurt, moet je zeer op je hoede zijn, want deze godsdienstige groeperingen gaan vroeg of laat op grond van hun inzicht in het ware en goddelijke anderen de wet voorschrijven. Ook politieke ideologieën als het nazisme en het communisme deden dat en maakten daarbij gebruik van hetzelfde mechanisme. Een politieke theorie wordt door hen tot waarheid verheven, en op grond van die waarheid wordt anderen de wet voorgeschreven.
Dit probleem wordt nog weer complexer als er verschillende van die religieuze of politieke ideologieën of semantische constellaties met elkaar gaan concurreren. Dan gaan religies, ideologieën, nationalisme en humanistische idealen met elkaar de strijd aan om de hegemonie. Dat is precies wat er op het ogenblik in onze wereld gebeurt.
Laveren tussen onze oude en nieuwe wereld
Een probleem van onze tijd is dat er een akelige tegenstelling is ontstaan tussen ons gevoel dat we vrij zijn en keuzes kunnen maken, en het wetenschappelijke wereldbeeld dat juist floreert door overal waar vroeger vrijheid werd gezien een stelsel van noodzakelijk op elkaar inwerkende krachten te detecteren. Die wetenschap moeten we serieus nemen, maar dat geldt ook voor onze ervaring van vrijheid. Ons gevoel vrij te zijn is heel concreet. Om die reden beweer ik dat vrijheid niet alleen een idee is, zoals Kant stelde, maar werkelijk bestaat.
Interessant in dit verband is te constateren dat juist de inspanningen van wetenschap en technologie de mogelijkheden van de mens enorm hebben vergroot. Ze bieden ons meer vrije tijd, ze maken het ons mogelijk minder te werken, ze stellen ons in staat in een kamer te kunnen praten terwijl het buiten onweert. Al die verworvenheden vergroten onze mogelijkheden doordat we minder zijn overgeleverd aan de omstandigheden. Wetenschap en technologie vergroten zo onze vrijheid door het realiseren van meer tijdvertraging.
Dat alles neemt niet weg dat de dominantie van wetenschap, technologie en niet te vergeten het kapitalisme, grote gevolgen heeft voor onze leefwereld en onze planeet. Het succes van deze drie ‘verschralers’ schuilt in de nietsontziende vertaalslag die zij volvoeren van kwaliteit naar kwantiteit. Alles wat betekenis en waarde heeft en door die betekenis en waarde tegen aantasting wordt beschermd, wordt door hen steeds preciezer uitgedrukt in kwantitatieve hoeveelheden energie, geld of informatie. Deze vertaalslag lijkt waardevrij te zijn, maar is dat geenszins. De vertaalslag van kwaliteit naar kwantiteit verandert onze wereld en de wijze waarop we ermee omgaan. Als vrije wil geen vrije wil meer is, maar een ingewikkeld samenspel van oorzaken en gevolgen, heeft er een fundamentele verandering plaatsgevonden. Het wordt tijd dat de wetenschap verantwoordelijkheid neemt voor het gewijzigde wereldbeeld dat ze implementeert. Dat geldt ook voor het kapitalisme en de technologie. Die hebben alles zodanig maakbaar en ‘koopbaar’ gemaakt, dat de aarde de uitputting nabij is en wijzelf volkomen maakbaar zijn geworden. Deze ontwikkelingen vormen een bedreiging voor onze oude wereld die een waarde in zichzelf had en draaide om betekenisgeving.
Dat wil niet zeggen dat technofobie het enige of beste antwoord is op wat er gaande is. Integendeel. Veel verstandiger is het om echt te analyseren wat er aan de hand is en om te kijken hoe we dat zodanig kunnen bijstellen dat er een wereld ontstaat waarin we kunnen en willen leven. Hoe gaan we bijvoorbeeld om met digitalisering? Op het ogenblik lijkt het erop dat de digitale technologie erop gericht is om mensen en machines zo optimaal mogelijk op elkaar af te stemmen. De digitalisering optimaliseert zo het systeem, maar tast tegelijkertijd onze individuele vrijheden aan. De vraag is of dat niet anders kan.
Het zou vervelend zijn wanneer wij op een gegeven moment niet méér zijn dan een speelbal van het systeem, of sterker nog, dat wij ons zodanig openstellen voor het systeem, dat we er als het ware door gehackt worden. Dat is een terechte angst. We staan via allerlei apps en sensoren immers steeds meer data, ook omtrent ons lichamelijk welbevinden, af aan de ‘big companies’. Terwijl allerhande robots om ons heen ontwikkeld worden, kunnen we daardoor zelf zomaar de eersten zijn die door die bedrijven beheerst en gerobotiseerd raken. Het systeem is daarmee gediend, maar onze individuele vrijheid heeft dan het onderspit gedolven. De vraag die zich dan voordoet is: aan wat voor entiteit, aan wat voor wezen vallen dan alle mogelijkheden toe die wij in het leven hebben geroepen? Wat voor mens is dat? Is dat nog wel een mens?
Zal het onbereikbare uit het mens-zijn verdwijnen?
Onze tijd karakteriseer ik ergens als ‘de tijd van alle mogelijkheden’. Die mogelijkheden gaan zo ver, dat we absolute macht proberen te verwerven over ons begin en ons einde. Zo proberen we naar de ene kant toe onze dood te regisseren en naar de andere kant toe onze geboorte te manipuleren. Dat laatste gebeurt via een impliciet beroep van het ongeboren kind op zijn ouders om hem zo gaaf mogelijk af te leveren. Ook de drang om bijvoorbeeld ons geslacht aan te passen aan degene die wij vinden dat we zijn of zouden moeten zijn, is een poging om achteraf de regie te voeren over ons begin. Het summum van deze tendens vormt onze poging om onze onsterfelijkheid niet meer in een vaag hiernamaals te projecteren, maar om haar hier en nu daadwerkelijk te realiseren. Heel veel inspanningen en heel veel geld gaan naar onderzoeken die die droom een stapje dichterbij kunnen brengen. Ik probeer te waarschuwen tegen dit verlangen naar onsterfelijkheid. Dat verlangen zit al heel lang bij ons ingebakken en zou je kunnen zien als een hang naar optimale tijdvertraging. Het probleem is echter dat het risico van de dood, onze sterfelijkheid dus, ons in sterke mate subjectiveert en daarmee de bron is van onze vrijheid. Mijn waarschuwing luidt daarom: op het moment dat we die sterfelijkheid uit ons systeem bannen, verliezen we ook onze menselijkheid. We ontdoen ons dan van onze vrijheid en van ons uitstaan naar het opene, het onzegbare en het onbereikbare. En precies aan het uitstaan naar die zaken hebben we ons mens-zijn te danken.
De mystieke tijdvertraging en de singuliere plekken
Zowel in de religies als in allerhande ideologieën wordt een ideaal eindpunt gesuggereerd. Al deze semantische constellaties hielden het dak van de kathedraal gesloten en definieerden een soort paradijselijke eindterm, waarin alles goed zou komen en eeuwig zou duren. Over tijdvertraging gesproken! Toen de religies het geloof in hun eindterm zagen tanen, was het einde van de religies aangebroken.
Niettemin zitten we wel opgezadeld met een religieuze rest. Ik ben daar ook niet vrij van, met mijn mystieke tijdvertraging aan het eind van het boek. Daar probeer ik een ervaring vast te houden en te ontwerpen die openstaat voor de onbevattelijke omvatting die de religies in hun godheid projecteerden. Bij zo’n ervaring hoort ook een plek waar die kan worden beleefd. Een dergelijke plek noem ik een ‘singuliere’ of ‘uitgezonderde’ plek. Daarbij denk ik aan plekken die zich onttrekken aan productieprocessen en die ons een groot gevoel van vrijheid geven, en waar mensen op hun eigen manier tot zichzelf kunnen komen. Een singuliere plek is daarom, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een kerk of moskee, gevrijwaard van al te veel semantische betekenisgevers. Ik kwam erachter dat waar vroeger veel mensen hun toevlucht zochten in de stad, in de tempel of in de kroeg, zij zich nu steeds meer naar de randen van de stad begeven, naar de kust bijvoorbeeld, of naar oude industriële gebouwen die door vrije geesten als een creatieve plek of broedplaats worden gebruikt.
Als voorbeeld van een singuliere plek noem ik het strand vlakbij de monding van een kanaal dat de grote stad met de zee verbindt. Daar zie je de metalen constructies van hoogovens die doorsneden worden door hoog oprijzende schoorstenen die gas affakkelen en rook uitstoten. Het kan zijn dat daar het staal werd gemaakt voor het cruiseschip dat je daar door het kanaal de zee op kunt zien varen. Op het dek van dat cruiseschip staat de partyende mens. Dat immense schip is gemaakt voor die feestende en genietende mens daarboven. Aan dat vertier geeft de huidige mens zijn geld uit. Daarin culmineert zijn bestaan. De vraag is echter of dat de ervaring is die we zoeken. Is dat consumentisme, dat symbool staat voor de situatie waarin we met zijn allen terecht zijn gekomen, wat we willen? Is dat de vervulling van ons mens-zijn?
Als je je blik wendt van dat cruiseschip naar het strand om je heen, zie je gelukkig iets heel anders: een mens die los van religie en werk een poging doet om op zijn eigen manier tot zichzelf te komen en een verhouding te zoeken tot de wereld en de aarde om hem heen. Dat is een mens die voor even buiten de kapitalistische verhoudingen staat en die zich onttrekt aan de technologie die hem voortdurend poogt te beheersen. Op deze singuliere plek kan de mens erin slagen om voor even alles oningevuld te laten en om het opene dat door ruimte, tijd en taal wordt geopend als het opene zelf te ervaren. Ik noem dat opene ook wel ijl, omdat de leegte die dat opene is niet zomaar leeg is, maar jou omgeeft en mogelijk maakt en daarom een zekere zinvolheid in zich draagt.
Kunnen we de technologische tijdvertraging, met zijn accumulatie van kracht, communicatie en data, nog wel als de onze ervaren?
Sinds Heidegger en de romantici is er al tegen de opmars van de technologie gestreden. In onze tijd gebeurt dat weer, terwijl de technologie alleen maar sneller om zich heen grijpt. Het probleem van de technologie is: dient zij ons of dienen wij haar? Als de technologie ons dient is er niets aan de hand, maar als het andersom is... Veel mensen hebben ambivalente gevoelens in dit opzicht. Enerzijds zijn ze gefascineerd door de mogelijkheden die de techniek biedt, anderzijds voelen ze dat ze erdoor worden verzwolgen. Dat is heel begrijpelijk, want technologie biedt ons niet alleen een wasmachine en een warm huis, maar heeft ook onze hele communicatie overgenomen en is diep binnengedrongen in onze persoonlijke levenssfeer. Als je bijvoorbeeld niet wilt dat Facebook allerlei dingen van je weet die je nauwelijks van jezelf weet, kun je zo dapper zijn om je niet bij Facebook aan te melden. Maar als al je vrienden via Facebook communiceren en via dat medium hun feestjes aankondigen, heb je voor je het weet het gevoel dat je vrijwel niet bestaat als je Facebook links laat liggen. Door dit gevoel zijn we totaal afhankelijk geworden van apparaten en apps die ons koppelen aan de communicatienetwerken die daarboven hangen. Dat is onze nieuwe situatie. Maar hoe ontwikkelt die zich verder? Stevenen we af op een soort geïntensiveerd kapitalistisch consumentisme, of zijn we in staat om dat op de een of andere manier te voorkomen?
Mystìek-zíjn: bereikbaar of onbereikbaar?
Mijn hoop is dat we de mytheloze mythe waar ik het eerder over had in werking kunnen laten treden. Als dat lukt, kunnen we het opene geactualiseerd houden zonder een beroep te hoeven doen op een heilig verhaal of ander narratief. In dat geval laat de mens zich niet meer koeioneren door religie, nationalisme of welke ideologie dan ook, terwijl hij ook niet de speelbal wordt van kapitalisme, wetenschap en technologie. Daarvoor is mijns inziens een mens nodig die de kunst verstaat van het mystieke tijdvertragen. Iemand die deze kunst verstaat, beoefent met liefde enige zelfreflectie, kan goed met zichzelf alleen zijn en heeft inzicht in de verschillende tijdvertragers die in hem en om hem heen actief zijn. Uiteindelijk zijn dat er vijf: de materiële, de biologische, de semantische, de technologische en de mystieke tijdvertraging. Die laatste, de mystieke tijdvertraging, houdt alle andere tijdvertragers in zich geïntegreerd, zodat geen ervan uit de band springt om de andere tijdvertragers te overvleugelen. Op die manier worden een maximale geopendheid en een grootst mogelijke vrijheid bereikt. Het beoefenen van deze mystieke tijdvertraging leidt zo tot een wìjd-zíjn, oftewel tot een grote mate van ontvankelijkheid. Het mooie is dat wij daarvoor onze subjectiviteit niet hoeven af te leggen, zoals veel mystici traditioneel van ons vragen. Integendeel, juist door ons te actualiseren, door een positie in te nemen in ruimte, tijd en taal, kunnen we heel veel ruimte, tijd en taal als een te doorkruisen openheid of wereld om ons heen leggen. Wie het mystìek-zíjn of het zíjn van het mystieke beoefent, houdt zo al het mogelijke als mogelijkheid in zich aanwezig. Het niet-handelen waar dit zíjn van het mystieke door wordt gekenmerkt, is daardoor eerder actief dan passief. Het genereert een grote mate van rust, maar is op geen enkele wijze lethargisch. Als je het beoefent, is het alsof je de hele wereld en alle tijden in één punt verzameld houdt. Alsof je het absoluut onbereikbare even aantikt.
LITERATUUR:
Blanchot, Maurice, La communauté inavouable, Parijs 1985 (Minuit)
Canetti, Elis, Massa en macht, Amsterdam 1960 (Atheneum-Polak&Van Gennep)
Mithen, Stephen, The Singing Neanderthals, The Origin of Music, Language, Mind and Body, London 2006 (Phoenix)
Waal, Henk van der, Denken op de plaats rust, Amsterdam 2012 (Querido)
Waal, Henk van der, Mystiek voor goddelozen, Amsterdam 2017 (Querido)